Vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing: welke grondslag voor een rechtzetting?
De beslissingen zijn ontwijkend op dit vlak waardoor het een bron van rechtsonzekerheid blijft.
Sinds 2003 bevat het Belgisch fiscaal recht verschillende vrijstellingen van doorstorting bedrijfsvoorheffing die toegevoegd werden in de bedrijfsvoorheffing afdeling van ons Wetboek Inkomstenbelastingen van 1992 (WIB 92).
Onze bedoeling is niet om terug te komen op de verschillende voorwaarden en aspecten van dit regime, behalve voor wat betreft de vraag van de grondslag dat een belastingplichtige mag inroepen om een terugbetaling van overschotten te vragen. Om verschillende reden is het inderdaad mogelijk dat belastingplichtigen deze vrijstelling niet solliciteren op het moment van betaling van de bedrijfsvoorheffing, of het regime niet correct toepassen, en wensen daarna een terugbetaling van de te veel betaalde voorheffing aan de fiscus vragen.
Spijtig genoeg heeft de wetgever niet gezorgd voor een specifiek en aangepast procedureregime om een administratief beroep te kunnen indienen in geval van overschot, met dien verstande dat deze wetgeving de notie van vrijstelling doorstorting voorheffing in het WIB 92 introduceerde; notie die onbekend was en die niet uitdrukkelijk door de verschillende procedurele regels wordt behandeld.
De fiscus was blijkbaar bewust van deze lacune en heeft in 2009 een circulaire gepubliceerd (Ci.RH.244/597.746, AOIF 48/2009), waarin men een voorstel van procedure kon vinden: volgens deze circulaire moest de belastingplichtige een ‘bezwaarschrift’ indienen binnen de 5 jaar na de 1ste januari van het jaar waarin de bedrijfsvoorheffing verschuldigd was.
Verrassend dat mits deze circulaire, de fiscus een nieuwe administratieve procedure had ingevoerd (met dien verstande dat, in principe, de fiscale wetgeving een exclusieve bevoegdheid is van de wetgever en dat de voorgestelde oplossing van een bezwaarschrift onderworpen aan de termijnregels van een andere administratief beroep, de ontheffing van ambtswege, vragen kon stellen).
We gaan niet in detail in op deze technische discussie die alleen van interesse zijn voor expert-fiscalisten, maar twee recente beslissingen (23 april 2018, R.G. 16/2080/A en 9 oktober 2018, R.G. 2017/AR/827) laten ons denken dat men voorzichtig moet blijven in deze materie (zelfs als het aantal geschillen zou moeten dalen sinds de inwerkingtreding van de notificatieplicht aan BELSPO).
In deze onveilige context voor de belastingplichtigen doet een recente trend van de belastingadministratie de onzekerheid inderdaad aangroeien. In de lopende zaken die betrekking hebben op deze vrijstelling van doorstorting betwist de fiscus sinds kort de grondslag van de beroepen ingediend door de belastingplichtigen in overeenstemming met de circulaire, namelijk door de niet toepasbaarheid van de circulaire te argumenteren of nog het laattijdig indienen van het administratief beroep (bezwaarschriften moeten volgens het WIB ingediend worden binnen de 6 maanden na het versturen van het aanslagbiljet en niet binnen de 5 jaar zoals voorgesteld door de circulaire). En vaak zijn deze argumenten aangevuld door de bewering dat de belastingplichtigen het bezwaarschrift procedure van het WIB 92 niet mogen inroepen, omdat zij geen bewijs aanleveren van een vergissing in rechte of in feite (dit is inderdaad een van de voorwaarden van het bezwaarschrift procedure georganiseerd door het WIB 92).
We zien dus nu de fiscus posities innemen die tegenstrijdig zijn met de bovenvermelde circulaire, om de terugbetaling van bedrijfsvoorheffing overschotten proberen te weigeren.
De eerste beslissing stelt gewoon in dit verband dat de belastingplichtige niet wordt vereist om een vergissing in rechte of in feite te bewijzen sinds het bezwaar procedure van de circulaire niet mag vergeleken worden met het bezwaarschrift procedure van het WIB 92. De term ‘bezwaarschrift’ zoals gebruikt in de circulaire is, volgens de Rechtbank, in zijn meest generieke betekenis te begrijpen, als algemene term voor een instrument voor de belastingplichtige voor recuperatie van een te veel betaalde belasting door het niet-toepassen van de vrijstellingsregel. De Rechtbank citeert ook de positie van J. Van Dijck die de bezwaarprocedure van de circulaire beschrijft als een administratief beroep dat geïnspireerd is op de procedure van ontheffing van ambtswege (« Vrijstelling doorstorting BV : hoe het rechtzetten ? », Fisco. 2009, 1181, p. 10). Op basis van deze beslissing, zou men dan moeten concluderen dat de circulaire een geldige grondslag aanbiedt voor een beroep in deze materie; administratief beroep gecreëerd door een circulaire. Dit is het terloops terzijde geschoven legaliteitsbeginsel, dat ervaren fiscalisten waarschijnlijk niet zal overtuigen.
De tweede beslissing laat spijtig genoeg de vraag opzij en wijst de positie van de fiscus af door te stellen dat in zoverre de appelante aantoont dat zij gerechtigd was op de besproken vrijstelling, moet aangenomen worden dat zij een vergissing in rechte of in feite wil rechtzetten. Het Hof van beroep te Gent schijnt dus te zeggen, in tegenstelling tot de Rechtbank in de eerste zaak, dat de voorwaarden van het WIB 92 die betrekking hebben op bezwaarschriften wel van toepassing zijn, en in casu voldaan waren.
En nu, wat doen we daarmee?
Men verstaat wel dat rechters het moeilijk hebben met deze vraag gezien de ‘hybride’ aard van deze vrijstelling van doorstorting bedrijfsvoorheffing en het gebrek aan het invoeren van specifieke procedureregels in ons WIB 92, met dien verstande dat o.i., de bestaande regels geen bevredigende antwoorden bieden op de vragen die zich stellen in verband met zulke beroepen voor te veel betaalde bedrijfsvoorheffing.
Men kan daarvoor de bovenvermelde thesis zoals ontwikkeld door de gerechtelijke instanties niet onderschrijven en voorzichtigheid blijft dus aangeraden in het kader van beroepen ingediend om een terugbetaling van overschotten te vragen. Een zorgvuldig motivering van deze aanvragen, op basis van de mogelijkheden aangeboden door het WIB en door andere wetgevingen, blijft dus cruciaal.